20 – Marianne Zeehandelaar

Luister naar de audio versie van deze pagina
audio

Stompwijk, 28 september 1835 – Amsterdam, 5 maart 1914

Marianne-Zeehandelaar

Marianne-Zeehandelaar

Marianne Zeehandelaar wordt geboren als de 2e van 10 kinderen van Joseph Israel Zeehandelaar (alias: Joseph Israel van Hoorn) en Johanna van Vollenhoven. Zij wordt in 1879 de eerste directrice van het Nederlands Israëlitisch Meisjes-Weeshuis aan de Rapenburgerstraat 171 te Amsterdam.

Er is niet veel bekend over haar, behalve dat ze een deftige dame is met veel gezag. Bij haar 25-jarig jubileum wordt zij geprezen om haar liefdevolle aandacht voor de wezen en voor het feit dat onder haar beleid in het weeshuis (vrijwel) geen besmettelijke ziekten zijn uitgebroken terwijl dat elders in de stad wel het geval was. Ook wordt door sprekers aangehaald dat zij ervoor gezorgd heeft dat het weeshuis veel aandacht -lees: daarmee ook financiële middelen- heeft gekregen waardoor het aantal verpleegden uitgebreid kon worden. Kort na haar 25-jarig jubileum in mei 1904 wordt zij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.

Marianne treedt in 1905 terug als directrice, zij wordt opgevolgd door Rosalie Frank.
Marianne sterft op 5 maart 1914 op 78-jarige leeftijd te Amsterdam en wordt op 8 maart begraven op de Joodse Begraafplaats te Den Haag.

Geschiedenis van het Joodse meisjes-weeshuis

Al in de 16e eeuw zijn er weeshuizen. In Den Haag wordt bijvoorbeeld al in 1564 een burgerweeshuis gesticht. De joodse wezenzorg komt pas in de 18e eeuw op gang. In 1734 wordt het Nederlands Israëlitisch Weesmeisjes Collegie opgericht onder de zinspreuk: ‘Mangasiem Tobiem Magadle Jethomoth’: Onder goede werken behoort de opvoeding van weesmeisjes. Het Collegie verstrekt financiële ondersteuning aan familieleden die wezen opvoeden. Na verloop van tijd wordt het duidelijk dat er behoefte bestaat aan een echt weeshuis. Rond 1861 wordt een eigen gebouw betrokken aan de Rapenburgstraat 171, later uitgebreid met de Rapenburgstraat 169.

Joodse-meisjes-weeshuis

Joodse-meisjes-weeshuis

Het doel van de organisatie is de opvoeding van onvermogende meisjes, die op een leeftijd van 5 tot 10 jaar vader- of ouderloos geworden zijn, door het aanleren van verschillende huishoudelijke vakken, zodat ze later als dienstmeisje of naaister aan de slag kunnen en in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Vanaf 1930 worden er ook opleidingen verzorgd tot verpleegster, secretaresse of onderwijzeres.

Het weeshuis steekt gunstig af tegen soortgelijke instellingen elders in de stad. Dat het meisjesweeshuis een positieve uitzondering is wordt mede veroorzaakt door de invloed van de leiding van dit huis. Totdat de eerste directrice benoemd wordt, besturen regenten het huis. Deze personen zijn lid van de gegoede middenstand, zoals bankiers, notarissen, directeuren of hun echtgenotes. Het zijn mensen met goede bedoelingen maar zonder pedagogische achtergrond. De behoefte ontstaat om een directie aan te trekken die zich op deze taak kan concentreren en een gedegen kennis heeft van de Joodse godsdienstwetten. De opvoeding is op orthodoxe leest geschoeid. Viering van de Joodse feestdagen zoals de seideravond van het Pesachfeest, Chanoeka en Rosj Hasjana behoort tot de hoogtepunten in het weeshuis. Maar ook andere feesten zoals Sinterklaas worden gevierd. Een zeer groot feest wordt in 1936 georganiseerd als het weeshuis 175 jaar bestaat. Op sjabbesavonden gaan veel kinderen naar hun familie.

Na de Kristallnacht (9 op 10 november 1938) proberen Duits-Joodse kinderen over de grens te komen. In de loop der jaren neemt het weeshuis meerdere vluchtelingen op. Het leven in het weeshuis gaat echter gewoon door, ook tijdens en na de Duitse inval en de Nederlandse capitulatie.

Het blijft goed gaan tot 10 februari 1943. Tegen 8 uur ’s ochtends komen de Duitsers met overvalwagens. Een aantal kinderen weet te ontsnappen, als de trein naar Westerbork vertrekt, rijden er van de 103 kinderen die op dat moment in het weeshuis waren er 63 mee. Zeven mensen van het personeel gaan mee, waaronder de toenmalige directrice, Rosalie’s zuster Rebekka Frank, die op dat moment 68 jaar is. Zij laat haar kinderen niet in de steek.

In Westerbork komen de 70 mensen van het weeshuis in de strafbarak terecht, waar ze niet uit mogen. Gelukkig krijgt een van de kinderen voor de volgende dinsdag (transportdag) roodvonk en gaat de groep in quarantaine maar in maart volgt voor 25 kinderen en 5 leidsters toch het vertrek. De overige 38 kinderen blijven met de directrice in Westerbork. Enkele weken later gaan ook zij op transport. Eén leidster overleeft het omdat ze op het moment van transport in de ziekenbarak ligt met roodvonk.

Bronnen: