12 – Heijman Edersheim

Luister naar de audio versie van deze pagina

Den Haag, 7 maart 1870 – Den Haag, 19 april 1943

Heijman wordt vernoemd naar zijn grootvader, die vier maanden voor zijn geboorte overleed. Opa Heijman werkte zich op van boekhouder via gedelegeerde in de Koninklijke Nederlandsche Loterij tot commissionair in effecten. De zaken gaan zo goed, dat hij zich in 1850 kan veroorloven het familiebedrijf over te brengen van de Amsterdamsche Veerkade naar de Vlamingstraat 18, waar het meer dan 50 jaar gevestigd blijft en een begrip wordt in de stad. Ook de beide zonen van opa Heijman zitten in effecten. Zo ook Eliezer Edersheim, de vader van de hier begraven liggende Heijman – ook die wordt effectenhandelaar. In het familiebedrijf opereert Heijman vooral in de schaduw van zijn broers, neven en oom, van wie velen ook actief zijn in het Haagse Joodse leven.

Huissynagoge van de familie Edersheim (bron: joodserfgoeddenhaag.nl)

Huissynagoge van de familie Edersheim (bron: joodserfgoeddenhaag.nl)

In 1889 verhuist Heijman voor twaalf jaar naar Amsterdam. In die tijd is zijn oudste neef Eliezer liberaal gemeenteraadslid in Den Haag. Kort nadat hij naar Den Haag terugkeert verwerft de bank twee percelen aan het Plein, nummers 20 en 21, waar architect van Joods Den Haag Lodewijk Simons een nieuw kantoor annex woonhuis in Jugendstil realiseert, inclusief een huissynagoge in de tuin. Raadslid Eliezer neemt zijn intrek in de bovenwoning.

Aan het begin van de oorlog wordt neefje Henri secretaris van de Coördinatie Commissie en een jaar later van de Joodsche Raad van Den Haag. Dat is wellicht van positieve invloed geweest op de mogelijkheden voor de verschillende leden van de bankiersfamilie om ‘Sperren’ te krijgen, en daarmee uitstel van deportatie.

Vanaf de zomer van 1942 wordt de Joodse bevolking van Den Haag weggevoerd en wordt het steeds lastiger voor Joden om in de stad te overleven. Op 13 maart 1943 stelt de bezetter een ultimatum: binnen tien dagen zullen alle nog achtergebleven Haagse Joden naar Vught worden gebracht, tenzij ze zich vrijwillig voor Westerbork melden. Heijman heeft het ultimatum niet afgewacht. Op 19 april, de vooravond van Pesach (Erev Pesach), vlucht hij in de dood. Volgens zijn overlijdensakte wordt zijn levenloze lichaam de volgende ochtend in alle vroegte gevonden. Hij wordt clandestien begraven op de Joodse begraafplaats. Waar precies is niet bekend.

Na de oorlog wordt een matseiwah – een grafsteen – geplaatst ter nagedachtenis van Heijman, maar niet op de plaats waar hij rust. Het betreft een staande steen waar twee zegenende handen op staan. Een dergelijk graf wordt ‘priestergraf’ genoemd. De handen vormen samen de letter sjin (ש) de eerste letter van het woord Sjaddai, of Almachtige. Dat Heijman een afstammeling is van Aäron blijkt ook uit het Hebreeuwse opschrift op het graf: dat hij, Chaim, de zoon is van Eliezer HaCohen (de priester).

De geboortedatum van Heijman is niet correct uitgehouwen. Er staat 4 Adar I 5630, maar 7 maart viel in dat jaar volgens de Joodse kalender in de schrikkelmaand Adar II.

Bronnen: