Amsterdam, 6 juni 1847 – Den Haag, 24 oktober 1898
Hij is de zoon van Zadok Tobias Tal en Roosje Salomon Rubens.
In augustus 1876 trouwt hij met Karolina Wormser, een van de 11 kinderen van Baruch Wormser, de voorman van de neo-orthodoxie uit Karlsruhe en zwager van de grote Duitse rabbijn Jacob Ettlinger.
Op 30 september 1877 wordt dochter Betty geboren, op 10 december 1881 zoon Justus, die later ook opperrabbijn zal worden.
Tal studeert in Amsterdam aan het Nederlands Israëlietisch Seminarium onder Joseph Hirsch Dünner.
Hij is directeur van een aantal scholen tot hij in 1874 wordt geïnstalleerd als rabbijn van de Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge in Amsterdam.
In 1881 wordt hij benoemd tot opperrabbijn van het ressort Gelderland. Hij bekleedt dit ambt tot hij in 1895 als opperrabbijn in Den Haag wordt geïnstalleerd.
In Gelderland werd hij opgevolgd door zijn zwager Lion Wagenaar, die getrouwd was met zijn schoonzuster Helena Wormser,
Opperrabbijn S.J.S. Hirsch van Zwolle was met Betty Wormser getrouwd, een nichtje van Helena en Karolina Wormser. Een andere zuster was getrouwd met een broer van hun aller leraar Joseph Hirsch Dünner.
Tal is enige tijd opperrabbijn a.i. voor de ressorten Utrecht en Zeeland.
Hij bekleedt diverse nevenfuncties en is onder meer voorzitter van de Vereeniging voor Joodsche Letterkunde en Geschiedenis. Hij publiceert diverse geschriften over het Jodendom en is onder andere redacteur van het tijdschrift Choreb (vanaf 1886), waarin hij ook onder pseudoniem Jotham schrijft.
In 1887 wordt hij benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden.
Zijn laatste brochure Oranjebloesems, uit de gedenkbladen van Neerlands Israel, gaat over de verhouding tussen de Nederlandse Joden en het koningshuis.
Zoon Justus beschrijft hem in de inleiding van het boek Uit de geschriften van opperrabijn Tobias Tal als ‘sterk in de zaak, zacht in de wijze’, een begaafd man met veel humor.
Tal overlijdt in Den Haag op 24 oktober 1898 op 51-jarige leeftijd. Hij wordt begraven op de Joodse begraafplaats in Den Haag.
In 1938 wordt bij zijn graf (net als bij de graven van rabbijn Saul Halevi en de opperrabijn Van Loen) een paaltje geplaatst met het opschrift ‘sefariem’ (= boeken) om aan te geven dat op die plekken restanten van onbruikbaar geworden joodse boeken waren begraven.
Bronnen:
- Wikipedia
- Nieuw Israëlisch Weekblad
- Uit de geschriften van opperrabbijn Tobias Tal
- Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek
- Tekst Gilde Rondleidingen