Groningen, 3 maart 1849 – Den Haag, 6 oktober 1924
Zijn vader Urie Oppenheim is oprichter van de Oppenheimbank in Groningen, die tot 1964 onder eigen naam blijft bestaan, maar in 1931 onderdeel werd van de Twentse Bank en later van de ABN.
Zijn moeder is Betje Israels de Jongh.
Jacques trouwt op 25 juni 1879 met Helena Paulina van Nierop. Ze krijgen twee dochters en een zoon.
Oppenheim doorloopt als uitmuntend leerling de Latijnse school in Groningen en doet in 1867 met de grootste lof eindexamen. In hetzelfde jaar laat hij zich inschrijven aan de Universiteit van Groningen, waar hij in 1872 een rechtenstudie afrondt. Nog in hetzelfde jaar promoveert hij en wordt Doctor in het Romeins en hedendaags recht. Hij is dan pas 23.
Hij begint aan een proefschrift over de afschaffing van de Eerste Kamer maar rondt dat niet af, omdat hij gevraagd wordt als hoofdredacteur van de liberale Provinciale Groninger Courant.
Omwille van zijn politieke hoofdartikelen en vooral vanwege zijn kritische gemeenteraadsverslagen wordt hij in 1873 benoemd tot gemeentesecretaris van Groningen. Hij krijgt hij al snel grote invloed in het gemeentebestuur en zal dankzij zijn bekwaamheid en werkkracht, met veel gezag deze functie bekleden tot 1885.
Intussen bereidt hij zijn standaardwerk “Het Nederlandsch gemeenterecht” voor, waarvan de eerste druk verschijnt in 1895, waarop nog vele herdrukken zullen volgen.
In 1885 volgt hij B.D.H. Tellegen op als hoogleraar in het staats- en administratief recht aan de Groningse Universiteit. Ook doceert hij Encyclopedie der Rechtswetenschap. Zijn colleges zijn levendig en boeiend; hij herhaalt belangrijke punten en stelt vragen aan zijn toehoorders, waaruit zijn grote belangstelling blijkt voor studenten en oud-studenten.
In 1893 wordt hij benoemd tot hoogleraar in Leiden en doceert er volkenrecht.
In 1907 legt hij zijn ambt neer en wordt lid van de Raad van State.
Oppenheim staat bekend om zijn vele verdiensten voor de Joodse gemeenschap. Zo is hij president-curator van het Nederlandsch Israëlitisch Seminarium in Amsterdam, een onderwijsinstelling voor Joodse onderwijzers en rabbijnen. Hij is kerkbestuurder van de Nederlands-Israëlische Gemeente in Den Haag, voorzitter van de Maatschappij tot Nut van Israëlieten in Nederland en vicepresident van het Israëlitische Oudeliedenhuis in Amsterdam, dat in 1833 werd opgericht voor de verzorging van ouderen boven de 70 jaar.
Verder is hij lid van verschillende staatscommissies: voor de administratieve rechtspraak (1891), de waterstaatswetgeving (1892), tot herziening van de grondwet (1905 en 1910), voor evenredig kiesrecht (1913) en tot herziening van de gemeentewet (1918). Sinds 1902 is hij lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen en van 1916 tot 1924 curator (toezichthouder) van de Leidse Universiteit. Hij maakt ook deel uit van het curatorium van de Academie voor Internationaal Recht en is onder meer bestuurslid van de Haagse Volksuniversiteit.
In 1919 wordt hem, ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag, door de Universiteit van Leiden het eredoctoraat in de staatswetenschappen verleend.
Oppenheim overlijdt op 6 oktober 1924 op 75-jarige leeftijd in Den Haag. Naast hem ligt zijn echtgenote Helena begraven.
Bronnen:
- Resources Huygens KNAW
- Wikipedia
- Genealogie online
- Parlement.com
Over het Israëlitische Oudeliedenhuis in Amsterdam
In de hal van de entree van het Oudeliedenhuis is in het Hebreeuws en Nederlands een steen met de tekst aangebracht:
“Bij mij rust d’ouderdom, van zorg en druk bevrijd,
Ik laaf den zieke, en laat geen lijder hulploos klagen.
Gevoelig mensch! die mij met uwe komst verblijdt,
Help, naar den zegen Gods, mijn last een luttel dragen.”