audio
Overleden 1 mei 1855
Het Hebreeuwse woord voor kleermaker, chajat, komt al voor in de misjna (pre-Talmoedische literatuur). Kleermakers worden ook genoemd in de Talmoed. Bijvoorbeeld, om te voorkomen dat een kleermaker per ongeluk op Sjabbat zijn werkgereedschap zou dragen, wordt voorgeschreven: “de kleermaker mag niet met zijn naald het huis uitgaan vlak voor het vallen van de avond op Sjabbat (vrijdagavond), opdat hij niet vergeet dat hij de naald bij zich heeft en ermee naar het openbare domein gaat, zelfs nadat Sjabbat is begonnen.”
Joodse kleermakers waren in de Middeleeuwen op veel plekken in Europa te vinden. Bijna elke joodse gemeenschap had een eigen kleermaker wiens aanwezigheid noodzakelijk was om aan de verplichte rituele geboden te voldoen. Zoals ‘sja’atnez’, dat het dragen van wollen en linnen stoffen in één kledingstuk verbiedt. Belangrijke obstakels voor Joodse kleermakers in Europa tijdens de middeleeuwen werden opgeworpen door de gilden, die voortdurend probeerden de activiteit van Joodse kleermakers te beperken tot het produceren van slechts hun eigen onderscheidende kleding voor uitsluitend Joodse klanten.
Dat de hier begraven Eliezer Davidson kleermaker was is geen toeval. Kledingmakerij was zowel een essentieel als arbeidsintensief beroep. Geen wonder dus dat in Den Haag in 1811 meer dan 13% van de mannelijke beroepsbevolking boven de 21 jaar, joods of niet, in de kleding- en schoeiselnijverheid werkte. Werk te over, bovendien mochten ook Joden na afschaffing van de gilden in 1798, dit vak in Den Haag uitoefenen.
Velen waren uit Oost-Europa afkomstig en voor die tijd al actief in de tweedehands kledinghandel, waar geen gilde restrictie voor was. Affiniteit met de stoffen- en kleermakersbranche bestond dus al langer. Ook belangrijk in dit verband, is de connectie tussen kleermakerswerk en de handel in tweedehands kleding die ontstond doordat het opknappen van tweedehands kleding, en de daaraan gekoppelde vaardigheden, een springplank vormden naar de vervaardiging en verkoop van nieuwe kledingstukken.
Over de illustratie: er zat niets antisemitisch achter ‘De Kleerenjood‘, iedereen noemde hen zo en er werd ook geen aanstoot aan genomen. Zo had je in die tijd ook de zuurjood, boekenjood en de voddenjood.
Het vak was zwaar, en veel kleermakers leden aan een slecht gezichtsvermogen zowel als aan zwakke benen en longen, veroorzaakt door het repareren van oude kleren in slecht verlichte en slecht geventileerde kamers en het voortdurende zitten.
Herinneringen aan deze Joodse vaklui zijn de typisch Joodse achternamen Kleermaker en Kleerekoper.
Bronnen:
- https://www.joodserfgoeddenhaag.nl/joodse-winkeliers-in-zeventiende-en-achttiende-eeuws-den-haag/
- K.P.C. de Leeuw, Kleding in Nederland 1813-1920. Z.n., Tilburg 1991
- https://www.jewishvirtuallibrary.org/tailoring
- https://www.vernoeming.nl/joodse-beroepen-achternamen/
- http://www.mokums.nl/stedemaagd.html
- https://www.boekwinkeltjes.nl/b/112238353/De-kleerenjood-Antique-print/