Pozno (Polen), ca. 1639 – Den Haag, 1697
De grafsteen van Ziskind Pos draagt zijn Hebreeuwse naam met, eveneens in het Hebreeuws, het volgende opschrift: “Hij heeft aan de Heilige Gemeenschap van Den Haag het huis voor de Eeuwige Werelden verschaft”.
In het grafregister staat hij vermeld als Seskent, zoon van Herz Post (Hirsch Pos). Zijn graf is niet alleen het oudste zichtbare maar tevens het oudste Hoogduitse graf op de door hem opgerichte begraafplaats.
Naast hem ligt zijn vrouw Beile.
Ziskind Pos was de zoon van Hirsch Pos. Wie zijn moeder was, is niet meer bekend. Hij werd onder zijn burgernaam Alexander Polak de stamvader van de Polak Daniëls familie.
In 1656 vlucht de jongeman voor de kozakken en de Russen vanuit Pozno per schip naar Amsterdam, waar hij in de Amsterdamse Sephardische gemeenschap wordt opgenomen. Al gauw wordt hij onafhankelijk en trouwt in 1659 met Beile (Bela), dochter van Tanchum Hanffaden. De in het Hebreeuws ondertekende akte van ondertrouw laat zien dat ze zeer geletterd waren voor hun tijd.
Het echtpaar krijgt acht kinderen: Telsje, Wolf, Sara, Hendele, Beer, Mozes, Tanchum en Leib.
Leib sterft op 18-jarige leeftijd.
Alleen de zonen Wolf (Benjamin) en Beer (Barend) krijgen nakomelingen van wie een uitvoerige stamreeks is opgesteld. Beer Pos (Barend Polak) verwerft net als zijn grootvader Hirsch Pos de erefunctie van mohel (besnijder).
Ziskind vestigt zich met zijn familie in 1675 in Den Haag waar hij als Alexander Polak als tweede Asjkenazi het burgerschap verwerft. Met het poorterschap krijgt hij meer rechten en privileges, waaronder de uitoefening van een eigen beroep.
In 1676 wordt hij toegelaten tot het St. Nicolaas- of Winkeliersgilde. Hij opent een winkel in katoen en zijde op de hoek van het Spui en de Lange Gracht en wordt een welgesteld zakenman. Zijn zonen Wolf en Beer worden burgers door verwantschap, noemen zich Benjamin en Barend Polak en openen op hun beurt winkels aan de Lange Gracht en de Gortstraat.
Alexander Polak zet zich in voor een Asjkenazische gemeente naast de twee al bestaande Sefardische gemeentes. Samen met de Sefardi Mozes de Pinto dient hij het verzoek in een gemeenschappelijke Joodse begraafplaats te stichten en verkrijgt als ouderling op 21 januari 1694 een stuk grond in erfpacht van 85 m2 gelegen bij het Scheveningse tolhuis. Na zijn dood, drie jaar later, is hij de eerste die er begraven wordt. Omdat de grafboeken pas in dat jaar beginnen is niet bekend of en wie er daarvoor begraven zijn.
De oorspronkelijke grafstenen, verweerd en onleesbaar geworden door de tand des tijds, worden uit respect voor de stamvader en zijn vrouw, door hun nakomelingen vernieuwd op 6 juni 1866.
In 1710, wordt het terrein verdeeld over beide gemeentes en afgekocht door de Joodse gemeenschap.
Bronnen:
- Gebundeld Erfgoed – I.B. van Creveld
- De verdwenen Buurt – I.B. van Creveld
- Het Gilde document (Rondleiding Joodse Begraafplaats)
- Francine Püttmann, De Joodse begraafplaats aan de Scheveningseweg in Den Haag: geschiedenis en restauratieverslag, Den Haag 1992.